Verdwenen fenomenen
Waarom zie je tegenwoordig bijna nergens meer een gaper uithangen? En wat is er met de koppen gebeurd? Leestijd 10-13 minutenDoor een schaarste aan bruikbaar bronmateriaal is het onmogelijk om een inschatting te maken van het aantal gapers dat in de zeventiende en achttiende eeuw de Nederlandse gevels sierde. Het is echter wel duidelijk dat het aantal gapers vanaf het midden van de negentiende eeuw afnam, simpelweg omdat het aantal winkels waar een gaper werd uitgehangen afnam. Dit had twee oorzaken.
Allereerst was de balans tussen de vraag naar en het aanbod in geneesmiddelen in het begin van de negentiende eeuw ernstig verstoord: er waren in Nederland veel te veel apotheken en drogisterijen ten opzichte van het aantal inwoners. In 1836 schreef een apotheker bezorgd over deze verzadigde markt: “Waarlijk, de stand van apothekers levert in ons land, juist door het groot aantal van deszelfs uitoefenaren, voor velen, zeer velen een allersoberst bestaan op.” B. Meijlink, ‘Pharmaceutische statistiek’, Schei-, artsenijmeng- en natuurkundige bibliotheek 1 (1836), p. 54-58, aldaar p. 55-56. Het gevolg was dat apothekers “door den nood somtijds tot daden gedwongen worden, welke met hunnen ware pligten strijden”. Stukken betreffende de herziening der geneeskundige wetten en verordeningen in 1841-1842 (Den Haag: Algemeene Lands Drukkerij 1842), p. 43. Ze verkochten bijvoorbeeld bedorven of vervalste geneesmiddelen. Dit soort praktijken waren gevaarlijk voor de patiënt en moesten aan banden gelegd worden.
Om het aantal apotheken terug te dringen werd besloten om na het overlijden van een apotheker een aanzienlijke schadevergoeding uit te keren aan zijn weduwe. Zo kon zij de winkel sluiten zonder in financiële problemen te raken. Door onder meer deze maatregel begon het aantal apotheken vanaf 1850 af te nemen. Vanaf 1840 liep bovendien het aantal drogisterijen terug. Samen met de winkels verdwenen ook de gapers.
De tweede reden voor de afname van het aantal winkels waar een gaper werd uitgehangen was de invoering van de Wet op de Uitoefening der Geneeskunst in 1865. Deze wet schreef onder meer voor dat de apotheek voortaan gescheiden moest zijn van de drogisterij. Ook werd vastgelegd dat de apotheker als geneesmiddelbereider verplicht bleef een diploma op zak te hebben, terwijl iedereen die dat wilde zich voortaan zonder diploma als drogist kon vestigen.
Dit wettelijk vastgelegde verschil in bevoegdheden had tot gevolg dat de twee beroepsgroepen zich ook zichtbaar van elkaar wilden onderscheiden: bij de apotheek werd steeds vaker de vijzel uitgehangen als symbool voor de bevoegdheid om geneesmiddelen te bereiden, terwijl de drogisten zich de gaper steeds meer toe-eigenden. Zo nam het aantal winkels dat een gaper had uithangen verder af en werd de gaper minder prominent in het straatbeeld.
Een veilig onderkomen
Veel gapers hadden in deze periode voorgoed kunnen verdwijnen. Sommige drogisten en apothekers waren zich gelukkig bewust van de cultuurhistorische waarde van hun uithangteken en besloten hun gaper na opheffing van hun winkel te schenken aan een oudheidkundige organisatie. Zo ontving het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap in Amsterdam in zowel 1882 als 1883 een exemplaar en kreeg het Museum van Oudheden in Groningen in 1891 en 1892 een gaper. Oudheidkundige Vereniging Flehite in Amersfoort volgde in 1893, vereniging Oud-Dordrecht in 1894. Alle zes deze gapers zijn opgenomen in deze online tentoonstelling. Het gaat om de volgende exemplaren: Amsterdam, Amsterdam Museum, inv.nr. KB 1689, Amsterdam, Amsterdam Museum, inv.nr. KB 1690, Groningen, Groninger Museum, obj.nr. 0000.2054, Groningen, Groninger Museum, obj.nr. 0000.2055, Amersfoort, Museum Flehite, obj.nr. OA 1 en Dordrecht, Huis van Gijn, inv.nr. 42. Langzaam maar zeker werd de gaper een historische curiositeit.
Andere drogisten die zich bewust waren van de waarde van hun gaper besloten hun exemplaar te verkopen. Het was al eeuwenlang gebruikelijk om een gaper door te verkopen aan een collega, maar met name in de twintigste eeuw werden steeds meer exemplaren verkocht aan opkopers, antiquairs en verzamelaars. Zo wist de Haarlemse drogist Anton van Os (1889-1982) vanaf de jaren ’30 tot aan zijn overlijden maar liefst vijftig gapers uit het hele land bijeen te brengen. Na het overlijden van de weduwe Van Os in 1991 viel de collectie uiteen. Een aantal van de exemplaren is sindsdien te zien in de winkel van Van Os, Drogisterij Van der Pigge aan de Gierstraat in Haarlem. De meeste exemplaren zijn echter te zien in de vaste tentoonstelling Zeg eens AAA in het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen. In het depot van dit museum bevindt zich ook nog een aantal andere exemplaren uit de collectie van Van Os.
Terwijl Van Os zijn exemplaren vaak nog voor een zacht prijsje had kunnen kopen, steeg de prijs naarmate de gaper zeldzamer werd in het straatbeeld. Zo vertelde Lex van der Hoeven, zoon van een drogist in Den Haag, dat zijn vader zijn gaper rond 1970 voor 100 gulden aan een opkoper verkocht. “Terwijl de koop met de opkoper al rond was kwam er een zwarte Mercedes voor de winkel gereden. Met eigen ogen en tot mijn grote verbazing zag ik hoe de gaperskop in de Mercedes direct werd doorverkocht voor 4000 gulden.”
Weer en wind
Hoewel het aantal winkels waar een gaper werd uitgehangen in de loop van de negentiende eeuw dus terugliep, bleven sommige gapers nog tot in de twintigste eeuw uithangen. Inmiddels zijn ook deze exemplaren bijna allemaal verdwenen. Al is van verreweg de meeste van deze gapers niet bekend wat er mee is gebeurd, is er een aantal veelvoorkomende oorzaken voor het verdwijnen van de uithangtekens. De belangrijkste reden is de invloed van het weer. De gaper hing jaar in jaar uit buiten in de regen, waardoor het hout kon gaan rotten of splijten. Bij sommige bewaard gebleven exemplaren is dit goed te zien. Door rotten of splijten kon een gaper na verloop van tijd volledig uit elkaar vallen.
Soms werd het hout uit voorzorg beschermd door eerst een laag loodmenie en lijnzaadolie aan te brengen, die samen het meest harde en dichte verfsysteem vormden. Bij sommige gapers is deze oranjerode onderlaag van olie en menie te zien op de plekken waar de bovenliggende verflagen zijn losgeraakt of versleten. Andere gapers kregen bovenop hun hoed een loden plaat bevestigd, zodat de regen niet rechtstreeks op het hout terechtkwam.
Toch konden deze voorzorgsmaatregelen niet altijd voorkomen dat het hout ging rotten. Zo bleek de gaper die uithing bij de voormalige stadsapotheek in Gouda in de jaren ’90 volledig aangetast door zwam. Hij was niet meer te redden. Meer hoop was er voor een gaper uit Koog aan de Zaan, die in 2002 zo goed mogelijk werd gerestaureerd. “Deze gaper is hét bewijsstuk geworden van de schade die veel gapers hebben opgelopen voordat ze uiteindelijk van een pand werden verwijderd,” schreef restaurator Aleth Lorne over de sterk verweerde kop. A. Lorne, ‘Gerestaureerd met open mond. De gapers in het Zuiderzeemuseum’, Het Peperhuis 8 (2004), p. 16-17, aldaar p. 17.
Extreme omstandigheden
Een aantal gapers ging verloren door extreme omstandigheden. Zo brandde in 1889 een drogisterij aan de Kalverstraat in Amsterdam volledig uit. Een Amsterdammer die na de brand ging kijken schreef: “de gaper boven de deur […] keek mij zoo bedroefd aan met zijne zwart geblakerde tronie, als hij het gedurende den brand onmogelijk bedroefder zou hebben kunnen doen. Nu […] door weer en wind de verschroeide schilfers hem van het lijf vallen en hij dreigt daar weldra te zullen staan in geheel zijne naakte houtkleur, nu eerst schijnt hij goed te beseffen hoe diep ongelukkig hij is, en het is alsof hij smeekend uitziet naar den mokerslag van den slooper.” Ingezonden brief in De Gooi- en Eemlander: nieuws- en advertentieblad, 2-2-1889. Een gaper die uithing aan de Hogewoerd in Leiden werd “door de vlammen zoo geteisterd” dat er einde kwam aan “zijn roemvol bestaan”. ‘Gemengd nieuws’, Leidsch dagblad, 17-10-1904.
Ook tijdens de Tweede Wereldoorlog verdwenen er gapers. Zo ging het exemplaar dat uithing aan de Lange Delft in Middelburg in 1940 verloren tijdens een bombardement. De kop zou in 1693 gemaakt zijn en daarmee de oudste nog bewaard gebleven gaper van Nederland zijn geweest. In datzelfde jaar werd ook een drogisterij aan de Turfstraat in Arnhem volledig verwoest tijdens een bombardement. De gaper die hier had uitgehangen bleef echter behouden omdat deze kort daarvoor in het bezit was gekomen van de Haarlemse drogist en gaperverzamelaar Anton van Os (1889-1982). Dat exemplaar is opgenomen in deze tentoonstelling (Enkhuizen, Zuiderzeemuseum, obj.nr. MAG0006). De gaper die op een hoek van de Gasthuisstraat in Gorinchem uithing was tijdens de oorlog op een morgen verdwenen. Misschien als oorlogsbuit meegenomen, misschien als gevolg van de houtschaarste bij iemand in de kachel beland... ‘Over Gorcumse gevelstenen en uithangtekens’, Nieuwsblad voor Gorinchem en omstreken, 23-6-1961.
Diefstal
De derde reden waarom individuele exemplaren verdwenen is diefstal. Vanaf het einde van de negentiende eeuw werd er in de krant met enige regelmaat bericht over gestolen gapers. De Haagsche courant meldde in 1884 bijvoorbeeld de diefstal van een gaper uit de Wagenstraat in Den Haag. Haagsche courant, 6-9-1884. In 1928 was het raak op het Jaffa in Rotterdam. Rotterdamsche nieuwsblad, 5-11-1928.
De meeste gapers die gestolen werden, werden nooit meer teruggevonden. Een van de uitzonderingen is de gaper die uithing bij de Wijde Heisteeg in Amsterdam. Nadat hij op een nacht in 1994 gestolen was, werd hij tien jaar later op een ochtend teruggevonden voor de deur van het Gemeentearchief. Met behulp van de Vereniging Vrienden van Amsterdamse Gevelstenen kon de eigenaar achterhaald worden en de gaper worden teruggeven. ‘Goedemorgen!’, De Echo, 20-10-2004.
Ook in de 21ste eeuw zijn de weinige gapers die nog uithangen niet veilig. Zo verdween op een nacht, nog niet zolang geleden, de moor uit de Herenstraat in Amsterdam. Een buurtbewoner vermoedt dat de actie te maken had met de zwartenpietendiscussie. ‘Gaper boven drogist aan de Herenstraat verdwenen’, Het Parool, 21-11-2016. Waar of niet, ook na herhaaldelijke oproepen via social media werd de gaper niet teruggebracht. Gelukkig besloot de eigenaar een nieuwe gaper te bestellen bij een houtsnijder, die sinds juni 2018 weer aan de gevel prijkt.
Vandalisme
De gaper was niet alleen een geliefde prooi voor dieven, maar was ook regelmatig het mikpunt van grappen en grollen. De een kreeg van studenten een stuk leverworst tussen de opengesperde mond geklemd, C.A. van Driel, ‘Amsterdam in de jaren 1863-1876’, Amstelodamum 24.8 (1937), 115-123, aldaar 122. andere werden door kwajongens naar hartenlust bekogeld met sneeuwballen. In verschillende romans wordt naar dit kattenkwaad verwezen, bijvoorbeeld in R. Koopmans van Boekeren, Herinneringen van den ouden tolbaas (Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1882), p. 28 en I. Querido, Menschenwee. Roman van het land I (Haarlem: De erven F. Bohn 1903), p. 103-104. Soms namen de grappen echter minder onschuldige vormen aan en overleefde de gaper het niet.
Zo haalden drie dronken soldaten in 1898 in Venlo een gaper van de muur. Het ding werd later volledig vernield teruggevonden. Een gaper uit de Wolvenstraat in Amsterdam werd in maart 1960 door straatschoffies van zijn steun gegooid. Hij viel op de grond en was onherstelbaar beschadigd. Al in 1829 werd in een toneelstuk gerefereerd aan dit soort vandalisme wanneer een groep artsen wordt aangesproken op hun gedrag tijdens hun studententijd: “Gij […] stoptet den mond van den gaper eens droogists vol buskruid en liet dat Turksch hoofd in het midden der straat springen. […] het maakte leven genoeg in de buurt, om de jufvrouwen uit eene kostschool aan de ramen te lokken.” A. Cramer, Voorheen en thans of Nederlandsche zeden geschetst in kleine tafereelen. Jaarboekje voor 1830 (Amsterdam: Anton Cramer & Co. [1829]), p. 103-104.
“De gaper verkondigt niet meer, met open mond, hoe sterk wel het anijszaad is”
Een beschadigde, gestolen of vernielde gaper kon relatief eenvoudig vervangen worden. Toch kozen eigenaren hier vaak niet voor. Er waren hoge kosten verbonden aan het laten maken van een gaper en er was geen garantie dat de nieuwe gaper niet eenzelfde lot zou ondergaan als het oorspronkelijke exemplaar. Door de jaren heen had de gevelreclame zich bovendien ontwikkeld naar neonletters, logo’s en lichtbakken. Ouderwetse uithangtekens als de gaper raakten uit de mode. Zo verdween de gaper langzaam maar zeker uit het straatbeeld.
Ook in de twintigste eeuw werden er nog regelmatig gapers verkocht aan verzamelaars of geschonken aan erfgoedinstanties. Andere gapers werden in de loop van de tijd binnengehaald en in de winkel gezet. Zo hoopte de eigenaar zijn unieke eigendom te beschermen tegen de invloed van het weer, grijpgrage handjes en ordinaire vernielzucht. “Misschien vorstelijk geherbergd, maar helaas niet meer zoo typisch aan een ijzeren kram bevestigd boven de lage winkeldeur,” verzuchtte een inwoner van Den Haag. “De gaper verkondigt niet meer, met open mond, hoe sterk wel het anijszaad is.” Ingezonden brief in Bataviaasch handelsblad, 6-10-1894.