Verandering en vooruitgang

Automatisering in de apotheek

Verandering en vooruitgang

Verdiepen
Welke werkzaamheden van de apotheker veranderden door de komst van de computer? Leestijd 11-13 minuten
icon

Piet de Meijer, in de jaren 1987-1993 hoofd informatisering bij de beroeps- en brancheorganisatie voor apothekers KNMP, bij de IBM-computers die gebruikt werden om de KNMP-geneesmiddelendatabank te ontwikkelen. Foto overgenomen uit: OPG FarmaNet Special, 1988, p. 4.

Zestig, zeventig jaar geleden, als je ziek werd, ging je naar een arts. De arts schreef, als dat nodig was, een recept voor een geneesmiddel voor. Dat recept bracht je naar de apotheker, die het geneesmiddel volgens het recept maakte. Uitzondering hierop waren patiënten die in een gebied woonden waar geen apotheker was gevestigd. Hier werden geneesmiddelen klaargemaakt en afgeleverd door een apotheekhoudend huisarts. Op sommige plekken in Nederland is de geneesmiddelverstrekking nog steeds op deze manier georganiseerd. In enkele gevallen gaf de apotheker een verpakt geneesmiddel van een fabrikant. Medicijnverstrekking was toen vooral maatwerk: poeders, zalven, zetpillen, dranken, pillen en later ook capsules en oogdruppels werden meestal op aanvraag bereid in de apotheek.

In het midden van de vorige eeuw maakte de apotheker de meeste geneesmiddelen zelf

Het bereiden van een geneesmiddel door de apotheker of zijn assistent duurde gemiddeld een half uur, maar drukte in de apotheek kon de bereidingstijd sterk beïnvloeden. Daarom gaf de apotheker vaak een tijdstip aan waarop het geneesmiddel klaar zou liggen. De kosten voor het geneesmiddel en manier van verrekenen verschilde per patiënt: geneesmiddelen voor particuliere patiënten kwamen voor eigen rekening, geneesmiddelen voor ziekenfondspatiënten werden door de apotheker gedeclareerd bij het ziekenfonds waar de patiënt bij aangesloten was. Tegenwoordig is dat op eenzelfde manier georganiseerd met de zorgverzekeraars. Op 1 januari 2006 ging de Zorgverzekeringswet van kracht. De wet stelt een ziektekostenverzekering verplicht voor alle Nederlandse ingezetenen en mensen die in het buitenland wonen maar uit Nederland inkomsten uit arbeid ontvangen. Met het ingaan van deze wet vervielen de ziekenfondsen.

Prijsopgaven van geneesmiddelen voor 1987. Per geneesmiddel zocht de apotheker de prijs op in een prijslijst die hoorde bij het type patiënt. Deze prijslijsten werden taxen genoemd. In de groene map stonden de prijzen voor ziekenfondspatiënten, in de grijze Taxe I de prijzen van grondstoffen voor eigenbereidingen en niet-merk geneesmiddelen voor particulieren. In de rode Taxe II stonden de prijzen van spécialités voor particulieren. Stichting Farmaceutisch Erfgoed, geen objectnummers. Foto: Stichting Farmaceutisch Erfgoed. Fotograaf: Studio-Oost. CC BY-NC-SA 3.0.

Voorbeelden van prijsopgaven uit de particuliere taxe van 1987. Boven de prijzen voor eigenbereidingen waaronder verschillende doseringen aspirine als eigenbereiding (acetosal) op basis van de hoeveelheid tabletten; onder de prijsopgaven voor grondstoffen, waaronder sesamolie (sesami oleum), zoethoutstroop (sirupus liquiritiae) en tijmsiroop (sirupus thymi). Stichting Farmaceutisch Erfgoed, geen objectnummer. Foto: Stichting Farmaceutisch Erfgoed. Fotograaf: Studio-Oost. CC BY-NC-SA 3.0.

Of een patiënt bij een ziekenfonds was aangesloten hing af van het inkomen: onder een bepaalde inkomensgrens was dit verplicht. Ongeveer 70% van de bevolking was aangesloten bij een ziekenfonds. Voor deze patiënten moest de apotheker alle kosten voorschieten. De ziekenfondsen keerden voorschotten uit op basis van een schatting om de apothekers tegemoet te komen. Apothekers hadden deze voorschotten hard nodig, want de definitieve afrekening duurde een jaar.

Na het afhalen van een medicijn ging het recept ‘op de prik’. Aan het einde van de dag werden de recepten gesorteerd op ziekenfonds- en particuliere patiënten. De ziekenfondsrecepten werden bewaard in dozen, gesorteerd op naam van de arts. Particuliere recepten werden op naam van de patiënt gesorteerd en in ordners opgeslagen. Alle recepten werden tien jaar bewaard in de apotheek.

Een ‘prik’ of receptenprikker, waarop afgehandelde recepten bewaard werden. Stichting Farmaceutisch Erfgoed, geen objectnummer. Foto: Stichting Farmaceutisch Erfgoed. Fotograaf: Studio-Oost. CC BY-NC-SA 3.0.

Ziekenfonds- en particuliere patiënten kregen een verschillend etiket op hun geneesmiddel: particulieren een etiket met een gouden rand, ziekenfondspatiënten zonder. Bovendien waren de geneesmiddeldoosjes voor particuliere patiënten van betere kwaliteit dan voor ziekenfondspatiënten. Stichting Farmaceutisch Erfgoed, geen objectnummers. Foto: Stichting Farmaceutisch Erfgoed. Fotograaf: Studio-Oost. CC BY-NC-SA 3.0.

De opkomst van het verpakte geneesmiddel

Deze spécialités, ontwikkeld door de farmaceutische industrie, hadden vaak een sterkere werking en waren doelmatiger dan eigenbereidingen. De industrie had het kapitaal om het dure ontwikkel- en testtraject van geneesmiddelen te betalen, een individuele apotheker niet. Na registratie gold het patent voor een geneesmiddel meestal tien tot twaalf jaar. Namaken was niet toegestaan.

Begin jaren zeventig werd de apotheekbereiding van geneesmiddelen steeds meer vervangen door verpakte geneesmiddelen

Vanaf de jaren zeventig nam het aantal eigenbereidingen sterk af. Generieke medicijnen zoals hoestdranken, zalven, zetpillen en tijmsiroop werden steeds vaker door de groothandel geleverd. Eerder bereidde de apotheker deze nog zelf in grote hoeveelheden. Nu de groothandel steeds meer leverde, nam het aantal eigenbereidingen verder af. Maatwerk werd een uitzondering, bijvoorbeeld voor minder vaak voorkomende geneesmiddelen of afwijkende doseringen of toedieningsvormen.

Een apothekersassistente bereidt een zalf in de Transvaal Apotheek in Den Haag, 1977. Foto: privébezit. Fotograaf: (onbekend).

Kast met spécialités, begin jaren tachtig. Foto: Nationaal Archief. Fotograaf: (onbekend). © Spaarnestad Photo. Bewerkt.

De verschuiving van eigenbereidingen naar verpakte geneesmiddelen had grote financiële gevolgen voor de apotheker. De declaraties voor spécialités stegen, omdat deze middelen niet alleen vaker werden gebruikt, maar ook veel duurder waren dan eigenbereidingen.

Door de toenemende verkoop van spécialités veranderde de financiële situatie van de apotheker ingrijpend

Bovendien was er voor spécialités in de apotheek geen laboratoriumonderzoek nodig, waardoor de apotheker minder loonkosten kon rekenen. De inkomsten van de apotheker verschoven dus meer en meer en voor de apotheker groeide de noodzaak om snel te weten hoe het er financieel voor stond. De ziekenfondsreceptuur bedroeg in die tijd, zoals gezegd, gemiddeld 70% van de omzet. Waren de voorschotten op de declaraties die het ziekenfonds uitgaf voldoende geweest om de gemaakte kosten te dekken? De apotheker had hier maar weinig inzicht in.

Voorbeeldrecept voor drie spécialités, 1976. Foto: privébezit. Fotograaf: J. Winters. Bewerkt. De prijs voor een spécialité was opgebouwd uit de inkoopprijs plus het aantal afleveringen. Een aflevering was bijvoorbeeld 30 tabletten, 50 gram zalf, 6 zetpillen of 300 milliliter vloeistof.

Vanaf eind jaren vijftig zond elke apotheek elke maand alle recepten van haar ziekenfondspatiënten naar het Recepten Uitreken en Controle Bureau (RUCB). Het RUCB was een samenwerkingsverband tussen de lokale apothekers en het regionale ziekenfonds met vestigingen op verschillende plekken in het land. Hier werden alle recepten handmatig uitgerekend en gecodeerd op basis van de ziekenfondstaxe en ingevoerd via ponskaarten. Daarna werd alles verwerkt door het Computer Centrum Nederland (CCN) in Heerlen.

Een apotheker wist pas na een jaar in hoeverre de voorschotten van de ziekenfondsen dekkend waren

Door de verschillende tussenpersonen duurde het ongeveer een jaar om van de kostenberekening tot de daadwerkelijke afrekening te komen. Voor de apotheker was het dus pas na een jaar duidelijk wat de omzet van een maand aan ziekenfondsrecepten was geweest en of het voorschot voldoende was. Als het voorschot niet genoeg was, kreeg de apotheker wel het resterende bedrag uitbetaald, maar door deze werkwijze was het lang onduidelijk hoe de apotheek er financieel voor stond. Dit was vooral voor startende apotheken een onhoudbare situatie.

Computerzaal van het Computer Centrum Nederland (CCN) in Heerlen, 1969. Foto: Historisch Centrum Limburg. Fotograaf: (onbekend).

Er ontstond echter nog een tweede probleem. De toename van het aantal verpakte geneesmiddelen maakte de medicatiebewaking complexer en tijdrovender. Dit gebeurde namelijk nog handmatig. Na het aannemen van het recept werd het dossier van de patiënt in een kaartenbak in de apotheek opgezocht en ging de assistente over tot het klaarmaken van het recept. Daarna controleerde de apotheker aan de hand van de medicatiegeschiedenis in het dossier of de patiënt het voorgeschreven en klaargemaakte geneesmiddel veilig kon gebruiken. Als er geen problemen leken te zijn, werd de medicatie afgegeven. Anders werd de voorschrijvend arts gebeld voor overleg.

De toenemende verkoop van spécialités maakte de medicatiebewaking complexer en tijdrovender

Door het toenemende gebruik van verpakte geneesmiddelen werd medicatiebewaking steeds belangrijker. Dit kwam niet alleen omdat de speciale geneesmiddelen vaak sterker werkten dan de middelen die in de apotheek zelf werden gemaakt, maar ook omdat er steeds meer verschillende middelen beschikbaar kwamen. Sommige patiënten bleken overgevoelig voor bepaalde geneesmiddelen. Het controleren van de veiligheid van deze geneesmiddelen en van combinaties van meerdere geneesmiddelen vroeg daarom steeds meer aandacht van de apotheker.

Handmatige medicatiebewaking, eind jaren zeventig: een apotheker controleert aan de hand van het dossier van de patiënt of deze het geneesmiddel dat staat voorgeschreven op het recept veilig kan gebruiken. Foto: privébezit. Fotograaf: J. Winters.

De computer als oplossing

Begin jaren zeventig stond het apothekersvak dus voor twee grote uitdagingen: het versnellen van de afrekening van de ziekenfondsdeclaraties om de veranderende financiële situatie het hoofd te bieden én overzicht brengen in de steeds complexer wordende medicatiebewaking. In deze periode beseften enkele pioniers dat de computer in beide gevallen een oplossing kon bieden. Maar er was een belangrijke voorwaarde: er moest een digitaal bestand komen dat niet alleen geneesmiddelprijzen, maar ook inhoudelijke informatie over geneesmiddelen bevatte. Daarom moest de informatie uit boeken worden omgezet naar een digitaal systeem: de digitalisering van geneesmiddelinformatie.

Verscheidene pioniers zagen in dat de computer kon worden ingezet om de verschillende uitdagingen het hoofd te bieden

Een eerste poging om een bestand met geneesmiddelinformatie te maken werd in 1976 in Nijmegen ontwikkeld door Erik Dammers en de ziekenhuisapotheek van het Radboud Universitair Medisch Centrum. Dit bestand, genaamd Farmodex, kon echter alleen in ziekenhuisapotheken worden gebruikt. Voor openbare apotheken was er nog geen bestandsysteem. Verschillende automatiseringsbedrijven zagen dit gat in de markt en begonnen met de ontwikkeling van hun eigen Apotheek Informatie Systeem (AIS) met zelfbeheer van geneesmiddelbestanden. Later zagen ook farmaceutische groothandels kansen in het leveren van automatiseringsdiensten. Zo begon Centrafarm samen met de Vrije Universiteit en hardwareleverancier Multihouse aan de ontwikkeling van een eigen AIS genaamd Centrasys. Eerst voor de ziekenhuisapotheek, later ook voor de openbare apotheek.

Reclamemateriaal van verschillende bedrijven die automatiseringsdiensten voor de apotheek aanboden, begin jaren tachtig. Stichting Farmaceutisch Erfgoed, geen objectnummers. Foto: Stichting Farmaceutisch Erfgoed. Fotograaf: Studio-Oost. CC BY-NC-SA 3.0.

Ook binnen het RUCB werd initiatief genomen om de declaraties bij het ziekenfonds te vereenvoudigen. Bestuurslid Geert van der Wijst werkte samen met automatiseringsbureau Datapartners aan Pharucom, een systeem dat het RUCB intern moest helpen om regionaal te automatiseren. Dit systeem maakte gebruik van een artikelenbestand met geneesmiddelprijzen, gebaseerd op de gedrukte ziekenfondstaxe. Niet veel later werd Pharucom de basis voor Pharmacom, een Apotheek Informatie Systeem dat in de openbare apotheek kon worden gebruikt.

Een Apotheek Informatie Systeem stelde een apotheker in staat zelf zijn declaraties digitaal in te leveren bij de ziekenfondsen

Dankzij deze verschillende initiatieven kon een apotheker nu met behulp van een computer zelf zijn declaraties digitaal indienen bij de ziekenfondsen. Dat kon door de declaraties op grote harde schijven of tapes te zetten en deze bij het ziekenfonds af te geven. In het begin was niet elk ziekenfonds hier even blij mee: op deze manier werd het RUCB omzeild en dat zou banen kosten. Toch werkten uiteindelijk alle ziekenfondsen snel mee.

Hardplastic behuizing met vier computerschijven waarop de declaraties aan het ziekenfonds werden aangeboden, ca. 1980. Stichting Farmaceutisch Erfgoed, geen objectnummer. Foto: Stichting Farmaceutisch Erfgoed. Fotograaf: Studio-Oost. CC BY-NC-SA 3.0. Deze computerschijven werden gebruikt in Apotheek Brusse in Den Haag, die gebruikt maakte van Pharmacom, het AIS van PharmaPartners.

Personeel van een Regionaal Computercentrum Ziekenfondsen, 1987. De grootte van de behuizingen met computerschijven met declaraties is duidelijk te zien. Foto: Nationaal Archief. Fotograaf: R. Bogaerts. CC0 1.0.

Nu de informatie over de grote hoeveelheid verpakte geneesmiddelen digitaal beschikbaar was, had de apotheker de belangrijkste informatie over een bepaald middel gemakkelijk bij de hand. Dit stelde hem in staat snel te controleren of de dosering juist was, of het middel interacties Bij gecombineerd gebruik van twee of meer geneesmiddelen kan een uitwerking optreden die verschilt van de verwachte uitwerking bij afzonderlijke toediening van deze geneesmiddelen. Bepaalde combinaties van geneesmiddelen kunnen dus schadelijke gevolgen hebben. of contra-indicaties De indicatie is de aandoening(en) waarvoor het medicijn kan worden voorgeschreven, bijvoorbeeld een antidepressivum bij een depressie. De contra-indicatie is de aandoening of omstandigheid die pleit tegen het voorschrijven van een bepaald medicijn, bijvoorbeeld overgevoeligheid voor een bepaalde stof die voorkomt in een medicijn. had en of het middel gebruikt mocht worden bij een aandoening zoals astma of een conditie zoals zwangerschap. Een patiënt moest natuurlijk wel open en eerlijk aangeven of hij allergisch was en welke aandoeningen hij had. Maar ook deze gegevens waren nu in de computer te vinden en daardoor eenvoudiger bij de hand.

Een Apotheek Informatie Systeem stelde de apotheker in staat goede medicatiebewaking uit te voeren

Met de introductie van medicatiebewaking met behulp van de computer kwamen er enorm veel meldingen vrij. Uit onderzoek in 2003 bleek dat een willekeurige apotheek op een willekeurige dag 422 recepten verwerkte. Bij honderddertig hiervan gaf het systeem een (elektronische) waarschuwing. Er werden vervolgens 104 interventies gedaan en in veertig gevallen werd het oorspronkelijke recept na overleg met de voorschrijver gewijzigd (R.M. Ulmann, ‘Jan van Tienen verlaat het vak’, Pharmaceutisch Weekblad 138.2 (2003), p. 50-51). Dit bracht een nieuwe uitdaging met zich mee: apothekersassistenten waren nog nauwelijks gewend aan het omgaan met dit soort zaken. Het leren oplossen van deze problemen betekende een grote verandering in hun taken. Maar om zinvolle medicatiebegeleiding voor de patiënt te bieden, was het belangrijk dat het hele team hierachter stond. Het was de taak van de apotheker om dit goed te leiden.

Medicatiebewaking in de praktijk, begin jaren tachtig. Stichting Farmaceutisch Erfgoed, geen objectnummers. Foto: Stichting Farmaceutisch Erfgoed. Fotograaf: Studio-Oost. CC BY-NC-SA 3.0. Met behulp van de interactietabel links kon een apotheker handmatig opzoeken welke geneesmiddelen niet met elkaar tegelijk gebruikt konden worden. Deze tabel diende later als basis voor de tabel in de computer rechts. Voor deze digitale tabellen werden alle geneesmiddelen handmatig gecodeerd en werd eveneens handmatig de ernst van een interactie aangegeven.

Nu de gegevens van geneesmiddelen digitaal beschikbaar waren, werd het ook makkelijker om bestellingen bij de groothandel te plaatsen en de voorraad in de apotheek te beheren. Door het toenemende gebruik van verpakte geneesmiddelen moest de apotheek veel meer artikelen op voorraad houden. De voorraden werden met de hand bijgehouden. Bestellingen bij de groothandel werden eerst telefonisch doorgegeven en later via ponskaartjes. Op deze minikaartjes stond per artikel vermeld wat de minimumvoorraad was en hoeveel er per keer besteld moest worden.

Een Apotheek Informatie Systeem ondersteunde ook het beheer van de voorraad geneesmiddelen in de apotheek

De diverse groothandels ontwikkelden eerst afzonderlijke bestelsystemen die het systeem van de minikaartjes deels vervingen. Deze bestelsystemen stonden aanvankelijk los van het systeem dat voor declareren en medicatiebewaking werd gebruikt, maar in een later stadium werden beide geïntegreerd. Doordat de actuele voorraad aan geneesmiddelen nu in de computer bijgehouden konden worden, ontstond ook de mogelijkheid om de vervaldata van de geneesmiddelen eenvoudig bij te houden. Hierdoor kon de veiligheid van het geneesmiddelgebruik verder gewaarborgd worden.

Een apothekersassistente geeft vanuit de Transvaal Apotheek in Den Haag telefonisch een bestelling door aan de groothandel, 1977. Foto: privébezit. Fotograaf: (onbekend). Bewerkt.

Minikaartjes om xylocaine-injecties en ubretid-tabletten te bestellen bij de groothandel, eind jaren zeventig. Stichting Farmaceutisch Erfgoed, geen objectnummers. Foto: Stichting Farmaceutisch Erfgoed. Fotograaf: Studio-Oost. CC BY-NC-SA 3.0. Deze kaartjes stonden in de kast in een houdertje voor het vakje met het geneesmiddel. Er stond op vermeld wat de minimum voorraad was en hoeveel er per keer besteld moest worden. Door middel van een kaartlezer werd de bestelling telefonisch aan de groothandel doorgegeven.

De KNMP-geneesmiddelendatabank

Begin jaren tachtig waren er losse initiatieven om een aantal processen in de apotheek te automatiseren. In apotheken werden verschillende systemen gebruikt, wat leidde tot tegenstrijdige adviezen over dezelfde geneesmiddelen. Dit veroorzaakte verwarring bij artsen en patiënten en extra werk voor de apotheker. Daarom publiceerde de KNMP, de branchevereniging voor apothekers, vanaf 1985 de KNMP-geneesmiddelendatabank. In 1978 besloot de Algemene Vergadering van de KNMP tot integratie van de ziekenfonds- en particuliere Taxen en het Informatorium Medicamentorum. Deze integratie vormde de basis voor een actief KNMP-beleid op het gebied van informatievoorziening, met als doel medicatiebewaking volgens vaste richtlijnen en bedrijfsvoering. In 1979 volgde toestemming voor het opstellen van functionele eisen aan applicaties voor de openbare apotheek, maar geen toestemming voor het zelf ontwikkelen van computerprogramma's voor de apotheek.

De voorpagina van een brochure van de KNMP-Geneesmiddelendatabank uit 1987. Foto: KNMP-archief. Fotograaf: (onbekend).

Ook in ziekenhuizen bleek dat voor een adequate medicatiebewaking een centraal beheerde en gestandaardiseerde geneesmiddelendatabank nodig was. Voor openbare apothekers was de maandelijkse referentie-prijslijst per handelsproduct, de zogenaamde Taxe, van groot belang, terwijl in ziekenhuizen de registratie van medicatie tot op het niveau van generieke toedieneenheid noodzakelijk was. Daarom was er een database nodig die een product op dat niveau kon identificeren.

Al in 1976 werden in het Radboud ziekenhuis te Nijmegen door Prof. Dr. Eppo van der Kleijn initiatieven ontwikkeld. Dr. Ary van der Kuy, ziekenhuisapotheker in Tilburg, nam ook deel aan deze ontwikkeling en leverde onder andere de eerste digitale interactietabel aan. Voor het maken, onderhouden en beheren van een databank werd de Stichting Farmodex opgericht, gevestigd in het Radboud ziekenhuis. Apotheker Erik Dammers werd aangesteld als projectleider en later directeur. Hij leidde de afdeling documentatie en informatie, was secretaris van de formulariumcommissie en fungeerde als vraagbaak voor het hele ziekenhuis. Farmodex werd ook een hulpmiddel voor het vervaardigen van een ziekenhuisformularium.

Deze databank specificeerde vele gecodeerde producteigenschappen, zoals handelsnamen, generieke productnamen, toedieneenheden, toedieningsvormen, doseersterkten, verpakkingsgegevens en handelsprijzen. Dankzij de gecodeerde eigenschappen konden onderlinge relaties worden gelegd. Toedieningen konden per patiënt worden geregistreerd op generiek toedieneenheidsniveau. De bevoorrading met handelsproducten kon in principe worden aangestuurd op basis van afboeking van toegediende generieke doseereenheden. Naast de registratie van toedieneenheden op generiek doseereenheidsniveau was ook identificatie van het product zelf op dat niveau nodig. Daarom werden de eenheids-aflever-verpakking (EAV) en het eenheids-afleverings-systeem (EAS) ontwikkeld. Een groot voordeel van de EAV was dat ongebruikte doseereenheden (bijvoorbeeld vanwege ontslag of medicatiewijziging) niet vernietigd hoefden te worden: de doseereenheid bleef identificeerbaar in de stripverpakking zitten en kon hergebruikt worden.

Links: Werkgroep van de KNMP-geneesmiddelendatabank, 1985. Foto overgenomen uit: B. Sinterniklaas, ‘De G-Standaard staat als een huis sinds 1985’, Pharmaceutisch Weekblad 152.10 (2017), p. 50. Uiterst rechts Joep Winters, destijds lid van het hoofdbestuur van de KNMP. In zijn hand houdt hij de tape met daarop de databank. Links van hem KNMP-medewerker Peter de Smet, die de bestandsstructuur van de KNMP-geneesmiddelendatabank bedacht.

Rechts: Tape met daarop de KNMP-geneesmiddelendatabank. Stichting Farmaceutisch Erfgoed, geen objectnummer. Foto: Stichting Farmaceutisch Erfgoed. Fotograaf: Studio-Oost. CC BY-NC-SA 3.0. Dit soort tapes werden ook gebruikt om declaraties aan te bieden aan het ziekenfondsen.

Het landelijke beheer van de product (referentie-)prijzen lag bij de KNMP, en het bleek lastig om maandelijks de prijslijst tijdig in Farmodex te registreren en onder de gebruikers te distribueren. Bovendien sloot Farmodex minder goed aan bij de behoeften van openbaar apothekers. Omgekeerd was de visie achter Farmodex zijn tijd ver vooruit. Het duurde tot 1984 voordat het lukte om beide databanken tot één geheel te integreren. Hierdoor werd de standaard voor alle verschillende systemen ingesteld. Nadat de bestanden van alle leveranciers van automatiseringssoftware aan de KNMP-geneesmiddelendatabank waren gekoppeld, konden updates voortaan automatisch worden uitgevoerd via tapes en later diskettes.

De G-standaard levert sinds 1985 geneesmiddelinformatie aan bijna alle verschillende Apotheek Informatie Systemen

De KNMP-geneesmiddelendatabank was erop gericht om medicatiebewaking in de apotheek verder te ondersteunen, naast het bestellen en vergoeden van geneesmiddelen. Samen met een werkgroep heeft prof. Peter de Smet, toen hoofd van de Documentatiedienst van het KNMP-bureau, een unieke bestandsstructuur uitgewerkt om dit te doen. De KNMP-geneesmiddelendatabank bevatte gegevens zoals de stofnaam, de dosering en de tabletsterkte, ongeacht de verpakkingsgrootte en onafhankelijk van het label waaronder het verkocht werd. Deze manier van structureren bleek een vondst en kreeg wereldwijd waardering. Vanaf 1985 werd de KNMP-Geneesmiddelendatabank de basis voor alle verschillende systemen, na 1999 bekend als de G-Standaard. Alleen PharmaPartners maakt gebruik van het bestand van Health Base met een andere opbouw en deels andere informatie. Hoe toch voor alle Nederlandse zorgverleners en andere gebruikers één unieke identificatie van geneesmiddelen mogelijk is, staat beschreven in de Nederlandse norm NEN 7507 Medische informatica - Basisstructuur van een databank voor geneesmiddelen.

Een operator zet data van de KNMP-geneesmiddelendatabank op een tape, 1987. Foto overgenomen uit: KNMP-Geneesmiddelen Databank (Den Haag: KNMP, 1987), p. 6.

Diskette met data uit de KNMP-geneesmiddelendatabank, 1987. Stichting Farmaceutisch Erfgoed, geen objectnummers. Foto: Stichting Farmaceutisch Erfgoed. Fotograaf: Studio-Oost. CC BY-NC-SA 3.0. Op dit soort diskettes werden de updates verstuurd naar apothekers in het hele land.

Zowel de overname van de productietaak door de farmaceutische industrie als de komst van de computer in de apotheek hadden langdurige en vérstrekkende gevolgen. De farmaceutische zorgverlening binnen ons zorgstelsel kreeg een andere invulling en daarmee het beroep van apotheker. Bestond het takenpakket van de apotheker in het midden vorige van de eeuw nog uit de bereiding van geneesmiddelen en de verstrekking van deze geneesmiddelen aan patiënten, tegenwoordig is de apotheker, naast distribiteur van geneesmiddelen, meer en meer een zorgverlener.

Door de komst van de computer ontwikkelde de apotheker zich tot essentiële speler in de eerstelijnszorg

De toegenomen noodzaak om medicatieveiligheid en medicatiebewaking goed in het oog te houden maakte de apotheker bewust van de noodzaak van een goede uitwisseling van gegevens: communicatie met andere zorgverleners werd essentieel voor het goed uitvoeren van de taak van apotheker. Als pioniers in automatisering binnen de gezondheidszorg zetten apothekers de computer daarom ook al snel in om de communicatie met andere zorgverleners te verbeteren. Zo ontwikkelde de apotheker zich tot essentiële speler in de eerstelijnszorg.